Duizend-en-twee lichtjes
Het is donker, ik word langzaam wakker. Het enige wat ik zie zijn twee straaltjes licht die achteloos op een grijswitte massa reflecteren. Joep heb ik stevig tegen me aan gedrukt. Terwijl ik wat slaap uit mijn alweer twinkelende oogjes veeg, zie ik steeds wat meer. “Hee kleine man, alweer wakker?” zegt mijn vader kijkend in zijn spiegel. Met een lichte toon van enthousiasme fluistert hij: “We zijn al in Frankrijk.” Het doet zijn best, maar mijn vermoeide gezichtje kan toch geen glimlach onderdrukken. “Frankrijk…” fluister ik verwonderd terug. Een vrolijk, bijna verliefd gevoel maakt zich meester van mij.
Ik kijk mijn vader terug aan in de spiegel, nog steeds een beetje verwonderd vraag ik zachtjes: “Jij bent ook echt niet bang he?”. Hij kijkt me lachend aan: “Zelfs papa’s zijn wel eens bang hoor.” Ik haal mijn schoudertjes op en zeg: “Als jij erbij bent ben ik in ieder geval niet bang.” Hij knikt instemmend: “Goed zo, kleine man.” Ik plaats mijn hoofd weer tegen mijn kussen dat leunt op het raam. Duizend-en-twee lichtjes flitsen in een rap tempo voorbij. Terwijl mijn vermoeide oogjes langzaam dichtvallen, zegt mijn vader zachtjes: “Kleine man, slaap nu maar zacht, papa houdt de wacht.”
Joep is allang niet meer en we passeren weer diezelfde magische Franse grens. Ik zit achterin op mijn telefoon wat muziek te luisteren. Mijn vader kijkt me aan via zijn spiegel en vraagt een beetje bezorgd: “gaat het wel goed?” Lichtelijk snauwend maak ik duidelijk dat het prima gaat. Duizend-en-twee lichtjes flitsen in een nog sneller tempo voorbij. “Weet je het zeker?” “Ja dat zeg ik toch, prima gaat het, bemoei je niet zo.” Met een liefdevolle blik en lichtelijk sarcastische toon mompelt hij: “Nou, sorry hoor”.
Ik zie de contouren van de eerste bergketens. Langzaam voel ik weer dat magische gevoel opkomen, maar ik laat het dit keer niet toe. Die tijden zijn over. Ik verdien dat niet. “Hé kerel, je mag gewoon tegen me praten.” Hoe graag ik dat ook wil, de gedachte dat ik het niet waard ben om gehoord te worden laat me niet los. Ik weet niet hoe die gedachte binnen is gekomen maar het maakt me gek. Duizend-en-twee lichtjes flitsen in een rap tempo voorbij. Zijn liefdevolle blik reflecteert in de spiegel. Diep vanbinnen breek ik. Even flink zijn, doorbijten, niet toegeven. Jij verdient dat niet, je mag niet zwak zijn. “Gerben, weet je nog wat ik vroeger altijd zei?”. Ik weet donders goed waar hij het over heeft, maar haal onverschillig mijn schouders op. Hij mompelt zachtjes, maar net hard genoeg om het te horen: “Slaap nu maar zacht, papa houdt de wacht.”
Papa houdt de wacht. De woorden galmen na in mijn gedachten als een onophoudelijke echo. “Papa houdt de wacht…” Ik weet dat mijn vader deze belofte niet altijd waar kan maken. Mijn vader is een mens. Een geweldig mens, dat voorop, maar hij blijft een mens en op een dag zal hij er niet meer zijn. Maar ik weet dat ik een Vader heb die eeuwig de wacht houdt over mijn leven. Misschien verlang je naar zo’n Vader, die zegt: “Hé kleine meid, hé kleine jongen, slaap nu maar zacht, want papa houdt de wacht.” Maar zal ik je eens een geheimpje vertellen? Je hebt die Vader nu al, je lieve Papa in de hemel. En nu is de vraag: “Wil jij hem ontmoeten?”
Kusjes,
Gerben